17673 |
voorvoet |
voorvoet:
vurvoet (L214p Wanssum)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33175 |
vorentrekker |
vorentrekker:
vōrǝntrękǝr (L214p Wanssum)
|
Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.]
I-5
|
19712 |
vork |
verket:
verket (L214p Wanssum),
vərkeͅt (L214p Wanssum)
|
vork om mee te eten [Roukens 03 (1937)]
III-2-1
|
25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevreur (L214p Wanssum)
|
vorst, het vriezen
III-4-4
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (L214p Wanssum)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
22133 |
vreemde duif die op het hok komt |
aanvlieger:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
ennen ánvlieger (L214p Wanssum),
vreemde, een ~:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.
énne vrêmde (L214p Wanssum)
|
een vreemde duif die op het hok komt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kaməroͅt (L214p Wanssum)
|
vriend(in) [RND]
III-3-1
|
20276 |
vroedvrouw |
vroedvrouw:
vroedvrouw (L214p Wanssum, ...
L214p Wanssum),
wijsvrouw:
wīēsvrouw (L214p Wanssum)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vruməs (L214p Wanssum)
|
vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vrouw (L214p Wanssum),
vroͅu (L214p Wanssum)
|
vrouw [RND], [RND]
III-3-1
|