e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
botervlootje boterschoteltje: botərsxøtəlkə (Wanssum), botervlootje: bottervleutje (Wanssum), botərvlyətjə (Wanssum) botervlootje [DC 23 (1953)] III-2-1
bouwland `: fē̜lt (Wanssum), land: lānt (Wanssum), veld: vɛlt (Wanssum) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwval barak: brak (Wanssum), schabraak: sxabrāk (Wanssum) barak, keet, bouwvallig huis || oud bouwvallig gebouw III-2-1
bouwvoor nerf/erf: dǝ ɛrǝf (Wanssum) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovendeel van de rug mars: beej Vader op de mars zitte (Wanssum), mars (Wanssum) rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)] || rug: op de rug zitten [N 10 (1961)] III-1-1
bovenlicht bovenlicht: bø̜vǝlēxt (Wanssum) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenmate, hevig, zeer bar: bar (Wanssum), beestig: biëstig (Wanssum), ongenadig: ongenāōdig (Wanssum), ongeraakt: óngerakt (Wanssum) erg, hevig || heel (graadwoord) III-4-4
braadpan braadpan: brōͅtpan (Wanssum) braadpan III-2-1
braadworst braadworst: braajwaorst (Wanssum), brōͅtwōrst (Wanssum), bròòjwòòrst (Wanssum) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Wanssum), ⁄t kiend is braaf (Wanssum), zoet: zūūt (Wanssum, ... ), ⁄t kiend is zūūt (Wanssum) braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4