33727 |
draaihek |
haspel:
hāspǝl (L214p Wanssum),
hekken:
hɛkǝ (L214p Wanssum)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (L214p Wanssum)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
20500 |
drank |
drank:
drāŋk (L214p Wanssum),
zatsel:
zatsəl (L214p Wanssum)
|
drank || hoeveelheid drank om dronken te worden
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L214p Wanssum)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
18877 |
drenzen |
blren:
blère (L214p Wanssum),
grijnen:
cf. Vd s.v. "grijnen"zie ook grienen
grene (L214p Wanssum),
pruilen:
proelen (L214p Wanssum),
zaniken:
zaneke (L214p Wanssum)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || drenzerig huilen || zeurig huilen
III-1-4
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viool:
vioeël (L214p Wanssum)
|
viooltje, bloem
III-4-3
|
27465 |
driepoot |
luie knecht:
lø̜i̯ǝ knɛxt (L214p Wanssum)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
33662 |
dries |
dries:
dris (L214p Wanssum)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
18866 |
driftig |
giftig:
giftig (L214p Wanssum)
|
driftig, boos
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
kwaad lopen:
kwaod (L214p Wanssum)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|