e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wanssum

Overzicht

Gevonden: 2613
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drogen, droog worden (van gemaaid gras) afsterven: afstęrvǝ (Wanssum) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard zatterik: zatərek (Wanssum) zatlap, dronkelap III-2-3
dronken bezopen: bezoope (Wanssum), een stuk in de kont: en stuk ien de kóónt (Wanssum), een stuk in de kraag: en stuk ien de kraag (Wanssum), een stuk in de vot: en stuk ien de vot (Wanssum), een stuk in zijn kraag: n stuk ien ziene kraag (Wanssum), teut: tø̄t (Wanssum), zat: zat (Wanssum, ... ) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
dronken zijn hem mooi om hebben: heej haaj m moj um (Wanssum), hem om hebben: m um hebbe (Wanssum), kachel zijn: kachel zien (Wanssum), zijn lade hebben: zien laaj hebbe (Wanssum) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog weer droog: druuëg (Wanssum), drûug (Wanssum) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek handdoek: hant˂duək (Wanssum) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
droogrek tuitenrek: tø̜i̯tǝrɛk (Wanssum) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11
droogte droogte: drögt (Wanssum) droogte III-4-4
dropwater maken schuimpje trekken: sxymkə treͅkə (Wanssum) dropwater in een fles, flink ermee schudden: er ontstaat schuim, dit met de mond omhoog zuigen door de hals van de fles III-2-3
druilerig en koud weer nat (weer): nat (Wanssum) nat [DC 02 (1932)] III-4-4