25020 |
dof, gedempt van geluid |
dof:
dòf (Q117a Waubach)
|
niet helder, gedempt, gezegd van een geluid [grof, dof, hol, schor] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
doffer:
doffer (Q117a Waubach),
vogel:
voegul (Q117a Waubach),
voegəl (Q117a Waubach),
doffer
vōē’gel (Q117a Waubach)
|
doffer: een mannelijke duif [GV K (1935)] || duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
34648 |
dogkar |
dogkar:
doq˱kar (Q117a Waubach)
|
Tweewielig licht rijtuig, meestal zonder kap, voor vier personen die rug aan rug zitten. Er is geen aparte bok voor de koetsier. [N 17, 5, add; N 101, 5; N G, 51; L 27, 33; L 36, 70; L1a-m; monogr.]
I-13
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
doktere (Q117a Waubach)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18983 |
dom |
dom:
dom (Q117a Waubach),
doom (Q117a Waubach),
domkerk:
domkirk (Q117a Waubach),
stom:
sjtom (Q117a Waubach)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
domine salvam fac:
domine salvam fac (Q117a Waubach)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dommenikaan (Q117a Waubach)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (Q117a Waubach)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
kuiken:
kuëke (Q117a Waubach),
stommerik:
sjtommerik (Q117a Waubach),
uilenvodskuiken:
ühlevotskuëke (Q117a Waubach)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dopen:
deupe (Q117a Waubach),
onderduwen:
ongerdujje (Q117a Waubach)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|