20324 |
dood (bn.) |
dood:
doewet (Q117a Waubach),
dôêt (Q117a Waubach)
|
dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
doeëd (Q117a Waubach)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21154 |
doodlopende weg |
dode weg:
doeë weg (Q117a Waubach)
|
een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doedskis (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
doeëdskis (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach,
Q117a Waubach,
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
lijkkist:
lieëkkis (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
zerk:
zerk (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
zèrrek (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
dodenmantel:
doewdemangtel (Q117a Waubach),
doodskleed:
witte katoen, lang en lange mouwen
doodskleed (Q117a Waubach),
lijkkleed:
lijkkleed (Q117a Waubach),
soms ook met zn beste costuum of trouwpak bij mannen
lijkkleed (Q117a Waubach)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doeëdsklok (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doeëdzung (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19590 |
doofpot |
amerbus:
ōͅmərbøs (Q117a Waubach),
amerenbak:
oamǝrǝbak (Q117a Waubach),
amerenpot:
aomerepot (Q117a Waubach)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.] || doofpot [N 05A (1964)] || pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot) [N 20 (zj)]
II-1, III-2-1
|
25123 |
dooien |
t slaakt]:
⁄t duut (Q117a Waubach),
⁄t weer geet aaf (Q117a Waubach)
|
dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
door:
dōǝr (Q117a Waubach)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|