23865 |
draagriem van het kerkvaandel |
riem:
reem (Q117a Waubach)
|
De riem waarmee het vaandel gedragen wordt [vanehelp]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
28371 |
draagrol |
bovenrol:
boǝvǝrǫl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Winterslag, Waterschei]),
lei(d)rol:
lējrǫl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Draagrol van een transportband. De opgaven "middenrol" en "zijrol" (Q 121) duiden de twee verschillende rollen aan die bij een trogvormige bandtransporteur gebruikt worden. [N 95, 641; N 95, 643; monogr.]
II-5
|
17856 |
draaien |
draaien:
driejenĕ (Q117a Waubach),
drieëne (Q117a Waubach)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
bottervat:
[botter]vāt (Q117a Waubach)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33727 |
draaihek |
veken:
vē̜kǝ (Q117a Waubach),
vouwere:
fou̯wǝrǝ (Q117a Waubach)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
kolk:
kolk (Q117a Waubach)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28339 |
draaiplaats |
draaiplaat:
drīǝplāt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766]
II-5
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
Veldeke
drach (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34160 |
drachtig |
dragend:
drāgǝnt (Q117a Waubach)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
veulenmeer:
vȳǝlǝmēr (Q117a Waubach)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|