19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
druegdook (Q117a Waubach),
schotelsplag:
sjóttelsplak (Q117a Waubach),
spoeldoek:
sjpeuldook (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
tobbenrek:
tǫbǝręk (Q117a Waubach)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
dryxštǭ (Q117a Waubach)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
25479 |
droogzolder |
droogzolder:
drȳxzøldǝr (Q117a Waubach)
|
De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c]
II-1
|
20565 |
dropwater |
lakritswater:
lakrits-water (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach,
Q117a Waubach),
nat koud:
naatkoat (Q117a Waubach),
regenerig:
reënerig (Q117a Waubach),
smiesweer:
sjmīēsweer (Q117a Waubach),
smiezelig weer:
sjmīēzelig weer (Q117a Waubach),
vochtig (weer):
vugtig weer (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17896 |
drukken |
duwen:
dujje (Q117a Waubach)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27958 |
drukkooitje |
kooitje:
kooitje (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.]
II-5
|
19230 |
drukte maken |
bohei (rh.) maken:
behij make (Q117a Waubach)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
omstand:
umsjtant (Q117a Waubach)
|
een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|