32592 |
een riek mest |
gaffel (mest):
gafǝl (Q117a Waubach)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
nosteren:
nostere (Q117a Waubach),
rozenkrans beden:
dr rozzekrans beëne (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)] || Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30789 |
een ruit plaatsen |
inzetten:
ezɛtǝ (Q117a Waubach)
|
Een ruit in de sponning plaatsen en met behulp van kleine spijkertjes, glaspennen en stopverf vastzetten. [N 67, 90c; monogr.]
II-9
|
22385 |
een spel kaarten |
spel:
sjpel (Q117a Waubach)
|
Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
27917 |
een stijl aanpunten |
(stijl/stijlen) aanspitsen:
āšpetsǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Een houten stijl aan de onderzijde voorzien van een spitse punt. Op deze wijze zal de stijl onder invloed van de dakzakking niet breken, maar aan de punt omkrullen waardoor hij korter wordt. Het woordtype "doppen" (Q 121, Q 121c) is met name van toepassing op het bijkappen van de bovenkant van stijlen. Dat gebeurde wanneer een op maat gekapte stijl bij het plaatsen iets te strak bleek te zitten. Omdat het echter gemakkelijker, maar ook verboden was om de aangepunte onderkant van de stijl te bewerken, is het begrijpelijk dat deze term ook bij het aanpunten werd gebruikt. De plaatselijke term voor "stijl" en "stempel", het object van deze handeling, vindt men in het lemma Stijl. [N 95, 325; N 95, 308; monogr.]
II-5
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
ɛntǝ (Q117a Waubach)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
28229 |
een veiligheidslamp aansteken |
aanzünden:
ātsyndǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Een veiligheidslamp met behulp van het ontstekingsmechanisme aansteken. [N 95, 250; monogr.]
II-5
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de snop hebben:
ich han d`r schnŏp (Q117a Waubach),
ich han d`r schnŏp kriège (Q117a Waubach),
het te pakken hebben:
ich han ut vies te pakke (Q117a Waubach),
het vies te pakken hebben:
ich han ut vies te pakke (Q117a Waubach)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vȳǝlǝ (Q117a Waubach)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afsteken:
āfštēkǝ (Q117a Waubach)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|