21127 |
fiets |
fiets:
fiets (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)] || Wat is de dialectbenaming voor een rijwiel in het algemeen [N 99 (1991)]
III-3-1
|
21138 |
fietsen |
fietsen:
fietse (Q117a Waubach)
|
op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
štøb (Q117a Waubach)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
25170 |
fijne hagel |
hagel:
hagel (Q117a Waubach)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33227 |
fijne zeef, voor pootaardappelen |
poterszeef:
pǭtǝrszēf (Q117a Waubach)
|
De tweede, en doorgaans middelste zeef, waardoor de kleinere aardappelen worden afgezonderd die als pootgoed worden gebruikt. [N 12, 34b]
I-5
|
33837 |
fijngebouwd |
(het heeft) fijne benen:
fin bē. (Q117a Waubach)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
28392 |
fijnkool |
fijnkool:
fīǝnkoǝl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
gries:
gres (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Steenkolen met een afmeting kleiner dan 10 mm. [N 95, 463]
II-5
|
18121 |
fijt |
fijt:
fieht (Q117a Waubach)
|
nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
biefstuk:
bief-schtuk (Q117a Waubach)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21853 |
filiaal |
filiaal (<fr.):
filiaal (Q117a Waubach)
|
de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|