34242 |
filter in de melkzeef |
watten:
(mv)
watǝ (Q117a Waubach)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
24145 |
fitis |
fitis:
fietis (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
fitis || fitis (11 talrijk in boompjes en struiken; zang zacht en zoetvloeiend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24146 |
fladderen |
fladderen:
fladdere (Q117a Waubach)
|
fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18648 |
flaphoed |
flambard (fr.):
flamboar (Q117a Waubach)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20838 |
flauw |
flauw:
flauw (Q117a Waubach)
|
niet zout of hartig smakend (meeps, laf, flauw, flets, fleps) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
18010 |
flauwvallen |
kwalijk worden:
kollig wöäde (Q117a Waubach),
schwindlig (du.) worden:
sjwientliech wöäde (Q117a Waubach),
van de welt (du.) af gaan:
hee is van de welt aaf (Q117a Waubach)
|
duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28043 |
flens |
flens:
flɛnš (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Julia])
|
Opstaande rand aan het einde van buizen om deze met schroeven aan elkaar te kunnen verbinden. [N 95, 826; monogr.]
II-5
|
20525 |
flensje |
pannenkoekje:
pannekeukschke (Q117a Waubach)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
pips:
pipsj (Q117a Waubach)
|
Flets: ongezond bleek of vaal van gelaatskleur (flets, geeps, kwips, pips). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18912 |
flink; flinke persoon |
duchtig:
dugtig (Q117a Waubach),
flink:
flink (Q117a Waubach)
|
geneigd om flink aan te pakken, om stevig door te werken [hel, flink] [N 85 (1981)]
III-1-4
|