30037 |
gebluste kalk |
dempkalk:
dɛmpkalǝk (Q117a Waubach),
gebluste kalk:
gǝbløštǝ kalǝk (Q117a Waubach
[(poederkalk)]
),
geleste kalk:
gǝlø̜š˱dǝ kalǝk (Q117a Waubach),
leskalk:
lɛškalǝk (Q117a Waubach)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
22513 |
geboortefeest |
kindscaf:
kingskaffe (Q117a Waubach)
|
De feestelijke koffiemaaltijd die de kraamvrouw na de kerkgang thuis hield met de vrouwen uit de buurt [kindjeskoffie, kindjeskermis?]. [N 96B (1989)]
III-3-2
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
net (Q117a Waubach)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
18335 |
gebreide kous |
gestrikte hoos:
gesjtrikde hoase (Q117a Waubach)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18620 |
gebreide wollen muts |
wollen muts:
wolle mutsj (Q117a Waubach)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stotteren:
sjtòttere (Q117a Waubach)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebroek (Q117a Waubach)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21492 |
geburen |
nabuurschap:
nobbersjaf (Q117a Waubach)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28106 |
gedeeltelijk opvullen |
pfuschen:
fušǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Open ruimten in de opvulling laten. Dit werd volgens Lochtman (pag. 173) vroeger, toen er nog met de hand werd opgevuld, uit luiheid gedaan. Volgens een invuller uit Q 121 kon de term "pfuschen" ook worden gebruikt voor het verwerken van oud hout in de opvulling in plaats van stenen. Dit was ten strengste verboden omdat het mijnschade kon veroorzaken. Zie ook het lemma Een Stuk Mijngang Onopgevuld Laten, Wld II.4, pag. 82. [N 95, 553; N 95, 554; monogr.; div.]
II-5
|
28107 |
gedeeltelijke opvulling |
blindvulling:
blentvøleŋ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Methode van opvullen waarbij men open ruimten in de opvulling laat. Zie ook het lemma Gedeeltelijk Opvullen. [N 95, 554; N 95, 553]
II-5
|