19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedinke (Q117a Waubach)
|
terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
gedup weëde (Q117a Waubach),
gedupt wöäde (Q117a Waubach)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17546 |
gedrongen postuur |
fors:
hèè is forsj (Q117a Waubach),
fors van postuur:
hèè is forsj va pestuur (Q117a Waubach)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23666 |
gedurige aanbidding |
eeuwige aanbidding:
ewige aanbidding (Q117a Waubach)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
gewillig (Q117a Waubach),
zacht:
zach (Q117a Waubach)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
geelgors:
gee.lguusj (Q117a Waubach)
|
geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
geel verf (Q117a Waubach)
|
Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
onruhig (< du.) zijn:
onrujjig zieë (Q117a Waubach)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32746 |
geerakker |
scheut:
šȳ.t (Q117a Waubach),
scheuten:
šȳtǝ (Q117a Waubach)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
geestelijke (Q117a Waubach)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|