24607 |
heermoes |
vossestaart:
vǫsǝstats (Q117a Waubach)
|
Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.]
I-5
|
18015 |
hees, schor |
gram:
graam (Q117a Waubach)
|
schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28085 |
hefboom van de stijlentrekker |
hevel/hebel:
hēbǝl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
hēǝvǝl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
jukhout:
jøkhōt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De hefboom waarmee het huis van een stijlentrekker langs de tandheugel kan worden bewogen. [N 95, 593]
II-5
|
19447 |
heg, haag |
heg:
hek (Q117a Waubach)
|
Omheining bestaande uit geschoren kreupelhout of struikgewas (heg, haag, hoftuin) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
kietske:
onduidelijk
kìè.tsjke (Q117a Waubach),
tuinfluiter:
tuinfluiter (Q117a Waubach)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24600 |
heggenrank |
gulikse wortel:
-
grulkeswottel (Q117a Waubach),
Veldeke heggerank
grulkeswòttel (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
heggerank [N 92 (1982)]
III-4-3
|
19539 |
heibezem |
heibezem:
hi-jbessem (Q117a Waubach)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30063 |
heien |
heien:
hɛjǝ (Q117a Waubach),
palen inslaan:
pø̜̄l ešlǫǝ (Q117a Waubach)
|
Palen met behulp van een heitoestel in de grond slaan. [N 31, 5a; monogr.]
II-9
|
24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
helle aarde:
hel eëd (Q117a Waubach),
touwaarde:
dauweeët (Q117a Waubach)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23208 |
heilig |
heilig:
hillig (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Heilig [hèllig, hillig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|