24894 |
herfst, najaar |
herfst:
herfs (Q117a Waubach),
najaar:
noajoar (Q117a Waubach),
nojjoar (Q117a Waubach),
⁄t noajoar (Q117a Waubach)
|
herfst (bamis(tijd), natijd, uitgang) [DC 39 (1965)] || het derde van de vier jaargetijden, de tijd tussen zomer en winter [bamis, bamistijd, natijd, uitgang] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24877 |
herik |
onkruid:
-
onkroe.t (Q117a Waubach),
zemp:
zęmp (Q117a Waubach),
-
zemp (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
herik (Sinapis arvensis L.) [DC 43 (1968)] || Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.]
I-5, III-4-3
|
34145 |
herkauwen |
nirgelen:
nergǝlǝ (Q117a Waubach)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
17779 |
hersenen |
gehirn (du.):
gehieër (Q117a Waubach),
hersens:
hersene (Q117a Waubach),
hirne (du.):
hieëre (Q117a Waubach)
|
Hersenen [DC 58 (1983)]
III-1-1
|
27559 |
het akkoord bespreken of sluiten |
(het/de) akkoord afslieten:
akoǝt āfšlē˙tǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
(het/de) akkoord bespreken:
akoǝt bǝšprēǝkǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het systeem van het éénmansakkoord in dat van het groepsakkoord. Een groep van vijf à zes man werkte gezamenlijk in één vak van de pijler en werd aan de hand van de collectief geleverde prestaties per maand betaald (Dieteren 1984 pag. 11). Moordende concurrentie zoals door toedoen van het éénmansakkoord werd uitgesloten. Iedere houwer verdiende nu hetzelfde. Nog later verdween ook dit akkoordsysteem en gold per kolenpijler één en hetzelfde akkoord. Cont in het woordtype "cont maken" is de verkorte vorm van contract. [N 95, 911; monogr.]
II-5
|
23258 |
het angelus luiden |
angelus:
angeles lōēwe (Q117a Waubach),
t angelus wedt geloed (Q117a Waubach)
|
Het angelus luiden in de ochtend [de morgenklok?] [het luidt......?]. [N 96A (1989)] || Het angelus luiden rond het middaguur [het luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25612 |
het bakproces ten einde brengen |
afbakken:
āfbakǝ (Q117a Waubach)
|
De baktijd, de tijd die nodig is om een goed gebakken brood te verkrijgen, is verschillend en afhankelijk van de oventemperatuur, van de grootte van het te bakken brood, van de bij de deegbereiding gebruikte grondstoffen (Schoep blz. 107). [N 29, 49]
II-1
|
30770 |
het behang insmeren |
inpappen:
epapǝ (Q117a Waubach)
|
Het behangselpapier met behulp van de papborstel met plaksel bestrijken. [N 67, 97a; monogr.]
II-9
|
28124 |
het dak afkloppen |
(de berg) aankloppen:
āklǫpǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Door middel van kloppen onderzoeken of zich in het dakgesteente losse steenlagen bevinden die dreigen in te storten. Een goed dak geeft een scherpe klank, terwijl een slecht dak een doffe of holle klank laat horen (Handb. H. pag. 115). [N 95, 486; N 95, 890; N 95, 298; monogr.; Vwo 9, Vwo 44]
II-5
|
25576 |
het deeg op de werkbank verdelen |
verdelen:
vǝrdēlǝ (Q117a Waubach)
|
Het verdelen van het deeg in stukken die, eenmaal gevormd en gebakken, de bepaalde broodvorm met het bepaalde gewicht zullen geven. De bij deze vraag opgegeven woordtypen "afwagen", "wagen", "afwegen", zijn overgebracht naar het lemma ''deeg afwegen''. [N 29, 32a; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|