18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hōēg sjoon (Q117a Waubach)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
hoge hoed:
hōēge hoot (Q117a Waubach)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
hoge hoed:
hōēge hoot (Q117a Waubach)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
klomp:
[klomp] (Q117a Waubach)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
klomp:
klòmp (Q117a Waubach)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
uni-schoen:
uni-sjoon (Q117a Waubach)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
hoger inzetten:
hoeëger i-zette (Q117a Waubach)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33073 |
hok opbinden |
binden:
binjǝ (Q117a Waubach)
|
Het leggen van een band om de koppen van de schoven als deze in een hok bijeengezet worden. Het voorwerp van het werkwoord is steeds "hok, stuik". De volgorde van de varianten van het type binden is zoals in het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). [N 15, 33; monogr.]
I-4
|
27818 |
holle boor |
holboor:
hoǝlbōǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Holle boorstang. Deze biedt de mogelijkheid om nat te boren. [N 95, 803; monogr.]
II-5
|
29817 |
holle steen |
bimssteen:
bemsštē (Q117a Waubach),
lochte steen:
loxtǝ štē (Q117a Waubach)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|