30165 |
holronde voegspijker |
voegijzer:
vōx˱īzǝr (Q117a Waubach)
|
Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.]
II-9
|
24323 |
hom |
hom:
Veldeke
hom (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24324 |
hommel |
hommel:
Veldeke
hommel (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
klomp:
klomp (Q117a Waubach)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
knode:
knŏa (Q117a Waubach)
|
klomp, brok
III-4-4
|
19784 |
hond |
kèter (d.):
kø̄tər (Q117a Waubach)
|
hond, straathond [DC 30a (1958)]
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondshut:
honkshut (Q117a Waubach)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
24687 |
hondsdraf |
duivelsnaaigaren:
Veldeke
duvelsnieegare (Q117a Waubach)
|
Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)]
III-4-3
|
20614 |
honger hebben |
fames haan:
fames hān (Q117a Waubach)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongeretig:
hungeretich (Q117a Waubach)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|