e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
intrekkende schacht, instromingsschacht intrekkende schacht: etrɛkǝndǝ šax (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Maurits]) De schacht waarlangs de verse lucht het ondergrondse gedeelte van de mijn wordt binnengevoerd. De opgaven "beur één", "put één" en "schacht één" duiden het nummer aan van de schacht die op de desbetreffende mijn als instromingsschacht wordt gebruikt. Zo vermeldt de invuller uit L 417 dat men op de mijnen in Zwartberg en Waterschei de oneven nummers voor de intrekkende schachten gebruikt, terwijl men de uitstromingsschachten even nummers geeft. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Luchtstroom. De fonetische documentatie van het woord (schacht) vindt men in het lemma Schacht. [N 95, 205; monogr.] II-5
introïtus introtus (<lat.): introitus (Waubach) De intredezang, introïtus, door het koor gezongen. [N 96B (1989)] III-3-3
invetten smeren: šmīrǝ (Waubach) Blik, vorm of plaat invetten om aankleven van het deeg te voorkomen. [N 29, 38a; monogr.] II-1
inzet bij het spel pot: pot (Waubach) Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)] III-3-2
inzouten inzouten: i-zaote (Waubach), izoète (Waubach) Wat is bij u de uitdrukking voor het inzouten van het vlees? [N 104 (2000)] III-2-3
jaargetijde jaardienst: joardeens (Waubach), jaargedachtenis: joargedechnis (Waubach) Een mis op de verjaardag van iemands overlijden, jaardienst, jaargetijde, jaargedachtenis [jörgentij, joaërgedechnis?]. [N 96B (1989)] III-3-3
jacquetpak jacquet (<fr.): sjeket (Waubach) jacquetkostuum, bestaande uit zwarte slipjas, vest en gestreepte broek [sjeket, seket] [N 23 (1964)] III-1-3
jak bloes: blōēs (Waubach), bolero (<fr.): boelero (Waubach) damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)] III-1-3
jaloers afgunstig: aafgunstig (Waubach) een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] III-1-4
jam jam: schem (Waubach) jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3