19422 |
kaarsendomper |
domper:
dòmper (Q117a Waubach)
|
Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23598 |
kaarsenpit |
pit:
de pit (Q117a Waubach),
pit (Q117a Waubach)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22392 |
kaart met prentje |
volle kaart:
ing vol kaat (Q117a Waubach)
|
Een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
ka:tə (Q117a Waubach)
|
kaarten [RND]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kîês (Q117a Waubach)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
groot kaasjeskruid:
groot kaasjeskruid (Q117a Waubach),
kattekaas:
katsǝkīǝs (Q117a Waubach),
kattenkaas:
algemeen
katsekieës (Q117a Waubach),
klein kaasjeskruid:
klein kaasjeskruid (Q117a Waubach),
klɛi̯n kiǝskǝskrut (Q117a Waubach)
|
kaasjeskruid || kaasjeskruid, groot [DC 52 (1977)] || klein kaasjeskruid [DC 52 (1977)] || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5, III-4-3
|
24442 |
kaasmijt |
mijt:
mīē.t (Q117a Waubach)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22610 |
kaatsbal |
kaats:
kaatsj (Q117a Waubach)
|
Kaatsbal.
III-3-2
|
22622 |
kaatsen |
prikken:
prîkə (Q117a Waubach)
|
kaatsen [RND]
III-3-2
|
28272 |
kabelbreuk |
kabelbrok:
kābǝlbrux (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Julia])
|
[N 95, 90; monogr.]
II-5
|