22668 |
kerstlied |
kerstliedje:
krisleedje (Q117a Waubach)
|
Een lied dat in de kersttijd veel gezonden wordt [leis, kerstliedje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23242 |
kerstmis |
kerstmis:
Krismes (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Kerstmis [Krismes, Kriësmes, Keersemes, Korsmes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23770 |
kerstnacht |
kerstnacht:
Krisnach (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
De nacht van 24 op 25 december waarin Christus geboorte herdacht wordt, kerstnacht [krisnach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23775 |
kerststal |
kerststal:
Krissjtaal (Q117a Waubach),
Krissjtal (Q117a Waubach),
krib:
de krib (Q117a Waubach)
|
Een kerststal. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27690 |
ketelhuis |
ketelhuis:
kēǝtǝlhūs (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Plaats waar de stoomketels van de mijn zich bevinden. Zij produceren stoom voor de aandrijving van generatoren en persluchtcompressoren. [N 95, 17; monogr.]
II-5
|
22457 |
ketelmuziek |
spektakel:
sjpektakel (Q117a Waubach)
|
Het lawaai dat gemaakt wordt met potten, pannen, ketels etc. en dat bij wijze van volksjustitie gemaakt wordt voor de deur van personen die zich misdragen hebben in de ogen van hun dorpsgenoten [blekalbade, belmarkt]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
28286 |
kettingbaan |
haspeltog:
haspǝltsox (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Eisden]),
kettenbaan:
kɛtǝbān (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
zeeltog:
zēltsox (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Toestel, bestaande uit een ketting zonder eind met daaraan meenemers, dat tussen de rails is gemonteerd. De kettingbaan wordt gebruikt voor het over korte afstand verplaatsen van mijnwagens. Volgens een respondent uit Q 121 werd de kettingbaan op de Domaniale mijn voornamelijk toegepast voor het transport in kleine hellingen, meestal in de nabijheid van de schacht. [N 95, 689; N 95, 703; monogr.]
II-5
|
32783 |
kettingeg, weide-eg |
ketting[eg]:
kęteŋ[eg] (Q117a Waubach),
weie(n)sleep:
[weie(n)sleep] (Q117a Waubach)
|
De kettingeg bestaat uit een vier-, soms driehoekig raam of slechts uit een losse voor- en achterbalk, waartussen kettingen gespannen zijn. Aan deze kettingen zijn korte en lichte tanden bevestigd. Zie afb. 13 en 14. Met de kettingeg wordt voornamelijk licht werk verricht. Het bekendst is het gebruik als weide-eg. Men bewerkt de weide met de kettingeg om de grasmat luchtiger te maken, om mest te verspreiden en molshopen te slechten. Men kan de kettingeg ook gebruiken om gerooide en in panden gelegde suikerbieten van de aanklevende aarde te ontdoen. Soms wordt met de kettingeg ook akkerland bewerkt. Van enige termen aan het einde van het lemma vindt men de plaatselijke varianten in het lemma ´akkersleep, weidesleep´ vermeld. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b + 2c; A 13, 16b; A 40, 10; N 11, 72e + 71 add.; N 11A, 163a + 181f; N 14, 81 add.; N J, 10; N P, 18b; monogr.]
I-2
|
19480 |
keukenkast |
spinde:
špeŋ (Q117a Waubach)
|
ouderwetse keukenkast
III-2-1
|
18894 |
keus |
keus:
keus (Q117a Waubach)
|
het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|