e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kippenrek, hoenderrek rekken: rękǝ (Waubach), stekken: štɛkǝ (Waubach) Een uit één of meer latten of balkjes bestaand rek bestemd om als slaapplaats te dienen voor de kippen. Een dergelijk rek kan zich in de koestal bevinden, maar ook in een apart kippenhok. Een aantal woordtypen is in het algemeen van toepassing op de ruimte waar de kippen overnachten. Zie daarom ook de lemmata "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder" (2.5.2). Zie ook de betekeniskaart van polder, kaart 31. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63a, 63c en 65; N 19, 33; JG 1a, 1b en 1d; A 48, 16f en 17c; L B2, 284; L 5, 53; L 40, 62a en 62b; R 3, 54; monogr.; add. uit: N 5A, 58b; A 10, 9h] I-6
kippenren ren: rɛn (Waubach) De met gaas omheinde buitenruimte, die aan het kippenhok grenst of er anderszins mee in verbinding staat en waarin de kippen overdag rondlopen. Het woord bout in Hoeselt (Q 77) is te beschouwen als een ontlening uit het Waalse bèr√¥dî, daar ontstaan uit * bèh√¥rdi, dat weer ontleend en afgeleid is uit Nl. behorden, "met een horde omheinen"; vgl. Haust, D L, s.v. bèr√¥dî. [N 19, 34; A 10, 9h; A 48, 16b; monogr.] I-6
kippenuitgang lok: lǭ.k (Waubach) De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d] I-6
kippenvel hoendervel: hòndervèèl (Waubach) kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)] III-1-2
kipper kiep: kip (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale, Wilhelmina]), kiepstoel: kipštōl (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Apparaat dat mijnwagens omkeert om ze te ledigen. Het onderstel van de wagens wordt daarbij vastgezet in de ijzeren grijparmen van het toestel. Volgens een invuller uit Q 121 stond de "kiepstoel" altijd boven een bunker. [N 95, 692; N 95, 694; monogr.; Vwo 97; Vwo 262; Vwo 418; Vwo 421; Vwo 422; Vwo 866] II-5
kipploeg balansploeg: bala.ns[ploeg] (Waubach) Onder kip- of balansploeg wordt verstaan een ploeg met twee ploegbalken, die onder een hoek tegenover elkaar staan en in het midden gesteund worden door een kar met een groot wiel, dat "door de voor" en een kleinwiel, dat "op de voor" loopt. Tijdens het ploegen is een van beide ploeglichamen in werking, terwijl het andere in de lucht hangt. Aan het einde van het stuk wordt de ploeg niet gekeerd, maar omgewipt: men trekt het ene ploeglichaam uit de grond, waardoor het andere aan de grond komt. Wel moet bij het draaien van de paarden de dubbele trekketting onder het kleine landwiel worden doorgehaald. [N 11, 30 + 32e add.; N 11A, 74; monogr.] I-1
kiskassen keilen: kīē.le (Waubach) Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)] III-3-2
kitten insmeren: ˙esmīǝrǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), lutten pappen: ǫtǝ papǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]) De verbinding tussen twee luchtkokers dichtsmeren om te verhinderen dat er lucht ontsnapt. De invuller uit Q 15 merkt hierover op dat men op de mijn Maurits een vettige jute doek aanbracht onder de verbindingsband tussen de verschillende delen van een luchtkokertoer. [N 95, 223 add.] II-5
klaarkomen vaardigkomen: veddig kome (Waubach) gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)] III-1-4
klagen klagen: klage (Waubach), kuimen: kuëme (Waubach) droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)] III-3-1