23435 |
koorbank |
koorbank:
koeërbank (Q117a Waubach)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
koorhemd:
koërhömme (Q117a Waubach)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koorkap:
koeérkap (Q117a Waubach),
koormantel:
koeérmangtel (Q117a Waubach)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23436 |
koorstoel |
koorstoel:
koeërsjtool (Q117a Waubach)
|
Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
fieber (du.):
fi.bər (Q117a Waubach)
|
koorts [RND]
III-1-2
|
23563 |
koorzanger |
kerkenkoorzanger:
kirkekoeërzinger (Q117a Waubach),
koorzanger:
koeërzenger (Q117a Waubach)
|
Een koorzanger, lid van het zangkoor [zenger, koeërzenger?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19856 |
kop |
kop:
kǫp (Q117a Waubach),
korte, smalle zijde:
kotǝ šmāl zij (Q117a Waubach)
|
De korte smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17c; N 98, 171; monogr.]
II-8
|
27995 |
kop van de pijler |
kop van de streb:
kǫp van dǝr štrēp (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het einde van de pijler, in het algemeen tevens het hoogste punt van de pijler. De woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma Pijler. [N 95, 280]
II-5
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (Q117a Waubach)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|
33137 |
kopdorser |
hekeldorsmachine:
hɛ̄kǝldrɛšmašīn (Q117a Waubach),
wardorser:
wǫrdrɛšǝr (Q117a Waubach)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|