18107 |
krentenbaard |
krentenbaard:
krintebaat (Q117a Waubach)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20708 |
krentenbol |
krentenbol:
krintebòl (Q117a Waubach),
krentenbroodje:
krintebruutje (Q117a Waubach)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
krintebrōēt (Q117a Waubach),
krentenweg:
krintewek (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
rozijnenweg:
rozīēnewek (Q117a Waubach)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] || wittebrood met alleen krenten [DC 053A (1978)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kreuk:
kröhk (Q117a Waubach)
|
ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, kneuker, freutel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
kreukelen:
kreukele (Q117a Waubach),
kreuken:
kreuke (Q117a Waubach)
|
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kreunen:
kreune (Q117a Waubach)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kerme (Q117a Waubach)
|
Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18146 |
kreupel |
kreupel:
kruppel (Q117a Waubach)
|
Kreupel - Kent men in uw dialect het volgende woord in dezelfde of een min of meer afwijkende vorm, zoals b.v. krepel naast kreupel. [DC 17 (1949)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
(een) lamme:
lāmǝ (Q117a Waubach),
(het is/staat) kreupel:
krøpǝl (Q117a Waubach)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
24893 |
kreupelhout |
onderhout:
Veldeke
ongerhoot (Q117a Waubach)
|
Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|