23445 |
liturgische gewaden |
miskleren:
mèskli-jjer (Q117a Waubach)
|
De paramenten, de liturgische gewaden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28310 |
locomotiefloods |
locloods:
lǫklōts (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Wilhelmina]),
machineschop:
mašinǝšǫp (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Ondergrondse ruimte, meestal in de buurt van de schacht, waar de niet in gebruik zijnde locomotieven worden ondergebracht. [N 95, 701; monogr.]
II-5
|
28311 |
locomotiefmachinist |
machinist:
mašines (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Willem-Sophia])
|
Arbeider die de mijnlocomotief bedient. [N 95, 151; monogr.]
II-5
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
bulken:
bølkǝ (Q117a Waubach)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (Q117a Waubach),
lonken:
lonke (Q117a Waubach)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (Q117a Waubach),
t lof (Q117a Waubach)
|
Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
lof met processie (<lat.):
lof mit processie (Q117a Waubach)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33813 |
lomp paard |
(een) trage:
trǭ.gǝ (Q117a Waubach)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17688 |
long |
long:
lòng (Q117a Waubach)
|
long, longen [loos, leus] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
34264 |
longen |
longen:
lōŋǝ (Q117a Waubach)
|
De longen of de long van het grootvee in het algemeen. [N 28, 88b]
I-11
|