27678 |
mijnmuur |
kuilmuur:
kulmuǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 38b]
II-5
|
27547 |
mijnpet |
helm:
hɛlm (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Eisden]),
kap:
kap (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
kuilkap:
kulkap (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Plastic, vroeger leren, pet door de mijnwerker als hoofdbescherming gedragen. De invuller uit Q 113 merkt daarover op, dat toen hij in 1933 in de mijn begon, velen een oude pet of hoed droegen. Later voerde men op de vier Oranje-Nassaumijnen lichte, leren petten in en deze werden vervolgens weer vervangen door de versterkte leren pet en de plastic helm. [N 95, 66; monogr.]
II-5
|
27677 |
mijnplein |
kuilplei:
kulplęj (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Laura, Julia])
|
Het voorplein van de mijn. [N 95, 3; monogr.]
II-5
|
27526 |
mijnpolitie |
politie:
pǝlisǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Corps voor de kontrole op de naleving van het mijnreglement. [N 95, 31; monogr.]
II-5
|
27679 |
mijnpoort |
kuilpoort:
kulpōǝt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma])
|
Toegang tot de mijn. [N 95, 39]
II-5
|
27601 |
mijnreglement |
statuten:
štatytǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Voorschriften voor het werken in de mijn. Mijnwerkers die op de mijnschool de opleiding tot opzichter volgden, waren verplicht dit omvangrijke boekwerk aan te schaffen. [N 95, 993]
II-5
|
27527 |
mijnschade |
mijnschade:
męjnš˙ādǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Schade, bij voorbeeld aan huizen, veroorzaakt door het ondergrondse mijnwerk. Het kolen delven heeft tot gevolg dat de bodem zakt waardoor scheuren ontstaan in gebouwen. [N 95, 931]
II-5
|
27549 |
mijnschoenen |
schoenen:
šōn (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Laura, Julia])
|
Schoenen met ijzerbeslag en stalen neuzen. De afkorting "W.I.M." in het woordtype "W.I.M.-schoenen" (L 426) staat voor "Werkplaatsen voor Invalide Mijnwerkers der Staatsmijnen. [N 95, 63; N 95, 884; monogr.]
II-5
|
27534 |
mijnspook |
berggeest:
bɛrxgēs (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma]),
kuilgeest:
kulgēs (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
Legendarische figuur optredend in veel mijnwerkerssagen. De mijnwerkers waren gevoelig voor bijgeloof (Dieteren 1984, pag. 33). In de mijnen heerste volgens de legendes een oude boze God die de naam Kaspar droeg. Kaspar kon het moeilijk verkroppen dat mensenhanden zijn rijke kolenvoorraad weghaalden. Zijn toorn uitte hij vaker door in één klap kolenpijlers in elkaar te drukken. Lochtman (pag. 46) relativeert het bestaan van dergelijke geesten. Zelfs de oudste generatie die hij ondervroeg, heeft nooit in zo''n geest geloofd. Soms werd een nieuweling aan het schrikken gebracht door een verdraaide stem of verklede gestalte van een der oudere arbeiders, die dan het mijnspook moest representeren. Mogelijkerwijze hebben oudere generaties dan de nu nog levende wel geloofd in het mijnspook. De informant van Q 3 vermeldt dat er geen sprake was van een mijnspook of iets dergelijks. [N 95, 914; monogr.]
II-5
|
28329 |
mijnspoor |
groot spoor:
grōǝt špōr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
hoge schenen:
hūǝx šenǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Eisden]),
klein spoor:
klē špōr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Laura, Julia]),
kleine schenen:
kleŋ šenǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
zwaar spoor:
šwoǝr špōr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Het spoor waarover het vervoer van kolen, stenen en materiaal in het ondergrondse bedrijf plaatsvindt. In dit lemma is een onderscheid gemaakt tussen spoor in het algemeen, licht spoor en zwaar spoor, al naar gelang het aantal kilo''s dat per meter spoor wordt gemeten. Zwaar spoor wordt gebruikt op plaatsen waar vervoer met locomotieven plaatsvindt. De opgave "smalspoor" uit Q 113 voor de mijn Emma duidt op de breedte van het spoor, namelijk 60 cm. Omdat spoor altijd bestaat uit twee spoorstaven, zijn in dit lemma enkelvoudige en meervoudige begrippen terug te vinden. [N 95, 698; N 95, 699; monogr.; Vwo 671; Vwo 727]
II-5
|