30755 |
moffelen |
moffelen:
mufǝlǝ (Q117a Waubach)
|
Het drogen van met vuurlak bestreken voorwerpen in een moffeloven. Door het moffelen bereikt men een sterke hechting van de vernislaag aan de ondergrond, een zuiver glad vloeien en een grote hardheid van de lak. [N 67, 88]
II-9
|
27340 |
moker |
moker:
mōkǝr (Q117a Waubach),
vuisthamer:
vū.shāmǝr (Q117a Waubach)
|
Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.]
II-9
|
18873 |
mokken |
een proetsmuil maken:
ing proetsjmoel maake (Q117a Waubach),
mucksen (du.):
moekse (Q117a Waubach)
|
misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] || pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe] [N 10a (1961)]
III-1-4
|
32858 |
mol |
moutheuvel:
mōthȳǝvǝl (Q117a Waubach)
|
Het in de grond levend, zwart zoogdier iets groter dan een muis dat de molshopen opwerpt; het heeft een spitse snuit en graafklauwen: Talpa europaea. Hoewel niet alle mollesoorten blind zijn, wordt de mol algemeen voor blind gehouden. De boeren beschouwden het als een schadelijk dier op hun cultuurgrond, dat bestreden moest worden; bovendien was het bont van de mol gewild. Zie ook de toelichting bij het lemma ''molshoop''. Om de vergelijking van de lemma''s ''mol'' en ''molshoop'' te vergemakkelijken en daar in enkele streken hetzelfde woord voor mol en molshoop voorkomt, is ook hier het woord in z''n geheel gedocumenteerd en is zoveel mogelijk dezelfde volgorde in de woordtypen en de varianten aangehouden. In kaart 3 is door middel van toegevoegd zwart in een symbool of door een combinatie van symbolen aangegeven waar de woorden voor mol en molshoop identiek zijn. In kaart 4 is aangegeven waar het algemeen Nederlandse type mol het dialektwoord aan het vervangen is. [N 14, 80b; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 18, 12; A 7, 6; L 1 a-m; L 1u, 165; L 3, 7; L 14, 10; L 16, 3; L B2, 311; L A1, 228; S 24; R 3, 21; Gwn 6, 9; add. uit RND 48 en 84; monogr.]
I-3
|
26398 |
molenrad |
rad:
rat (Q117a Waubach),
schoepenrad:
šupǝrat (Q117a Waubach)
|
Algemene benaming voor het verticaal geplaatste rad bij een watermolen dat door het stromende water in beweging wordt gebracht en zo de drijfkracht levert aan de molen. Al naar gelang het water aan de onderzijde of aan de bovenzijde van het rad wordt toegevoerd, spreekt men van onderslag- respectievelijk bovenslagmolens. Vanuit de molen bekeken, draait een bovenslagrad van links naar rechts, een onderslagrad van rechts naar links. Zie ook afb. 10 en 72. Het woordtype turbine is specifiek van toepassing op een horizontaal geplaatst molenrad. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [A 43, 5; Vds 21 add.; Vds 23; Vds 25; Jan 58; Jan 60; Coe 53; Grof 79; N D add.; monogr.]
II-3
|
26420 |
molenrad, molenwiel |
rad:
rāt (Q117a Waubach
[(meervoud: rār)]
),
tandwiel:
tantwil (Q117a Waubach
[(meervoud: tantwilǝ)]
)
|
Algemene benaming voor elk van de tandwielen in een molen. [A 43, 4]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvel:
mōthȳǝvǝl (Q117a Waubach
[(betekent ook 'mol')]
),
moutheuvelshoop:
(mv mōthȳǝvǝlsh"p)
mōthȳǝvǝlshōp (Q117a Waubach)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
knoteren:
Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.
knòttere (Q117a Waubach),
mommelen:
Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen.
moemmele (Q117a Waubach)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
mo.ŋg (Q117a Waubach),
monk (Q117a Waubach)
|
mond [RND] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17759 |
mond (spotnamen) |
muil:
moel (Q117a Waubach)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|