22684 |
mondharmonica |
mondharmonica:
mongkharmonneka (Q117a Waubach),
monica:
monneka (Q117a Waubach)
|
Het muziekinstrument dat langs de mond op en neer bewogen wordt en waarop geluid gemaakt kan worden door blazen en zuigen [fiep, moelfiep, noeneke, mondharmonika, muziek]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22681 |
mondstuk |
mondstuk:
moŋksjtøk (Q117a Waubach)
|
Het mondstuk van een muziekinstrument [ammezuur, hap]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
mondvol:
monkvol (Q117a Waubach)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
monnik (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
pater (lat.):
pater (Q117a Waubach)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (Q117a Waubach)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27686 |
monteur |
monteur:
monteur (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Wilhelmina])
|
Vakman op de mijn die machines, leidingen en apparaten ineenzet en ook repareert. [N 95, 147]
II-5
|
33922 |
mooi pratend het paard op de nek kloppen |
foenesen:
foenesen (Q117a Waubach)
|
[N 8, 103e]
I-9
|
25169 |
mooi, helder weer |
schoon weer:
schun weer (Q117a Waubach),
⁄t is sjun weer (Q117a Waubach)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23499 |
moordkruis |
moordkruis:
moordkrüts (Q117a Waubach)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20521 |
moot vis |
moot:
moot (Q117a Waubach)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|