e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
motregen, fijne regen beetje regen: u klee bietje reën (Waubach), muggenpis: muggepis (Waubach), smies: sjmīēs (Waubach), sjmīē⁄s (Waubach), smiesregen: sjmieësreën (Waubach), weinig regen: wienig reën (Waubach), zouwel: zauwel (Waubach) klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || motregen || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
motregenen, licht regenen smiezen: sjmīēze (Waubach), ’t sjmieëst (Waubach), ⁄t fingt aa te sjmīēze (Waubach), sprenkelen: sjprenkele (Waubach), ziempelen: tsiempele (Waubach), zouwelen: zauwele (Waubach, ... ), ⁄t fingt aa te zauwele (Waubach) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || motregenen || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)] III-4-4
mouw hazesprong: hāzǝšprøŋk (Waubach) Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] I-9
mouwschort scholk: sjòlk (Waubach) schort met mouwen [N 24 (1964)] III-1-3
muilband, bovenste band van de schoof arenband: ǭrǝ[band] (Waubach) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muiltje slob: sjloebbe (Waubach), slof: sjloeffe (Waubach) Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)] III-1-3
muis muis: mōēs (Waubach) muis [DC 35 (1963)] III-4-2
muis van de hand binnen in de hand: binne in de hank (Waubach) muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)] III-1-1
muizen muizen: Veldeke  moeze (Waubach) Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] III-2-1
mulle grond mul: mø̜l (Waubach) Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.] I-8