e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
negenoog negenoog: nuëgeoog (Waubach) Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
neger gekleurde, een -: gekleuërde (Waubach) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek nek: nak (Waubach) nek [DC 01 (1931)] III-1-1
neomist neomist (<gr.): neomis (Waubach), primiz (du.): priemiets (Waubach) Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)] III-3-3
nerf van de weide graslaag: [gras]lǭx (Waubach), ris: (mv)  rēšǝ (Waubach) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nerf van een blad nerf: Veldeke  nerf (Waubach) De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)] III-4-3
nest, hoeveelheid jongen worp: Veldeke  worp (Waubach), wurp (Waubach) Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)] III-4-2
nestelen bouwen: bowwe (Waubach) een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)] III-4-1
nestkastje nestkastje: neskeske (Waubach), vogelkastje: voegel-keske (Waubach) vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)] III-4-1
nestverlater uitvliegen: oeëtvlege (Waubach), vlug: fluk, flök (Waubach) in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)] || op het punt staan om het nest te verlaten, gezegd van jonge volgels (vlug) [N 83 (1981)] III-4-1