23409 |
offergeld |
offergeld:
offergeld (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
even:
effe (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
ēē⁄ve (Q117a Waubach),
ĕĕ⁄ve (Q117a Waubach),
ogenblikje:
ogenbliksjke (Q117a Waubach),
tijdje:
ee tietje (Q117a Waubach)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || eventjes, een ogenblik || ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
27863 |
ohmmeter |
ohmmeter:
ohmmeter (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Apparaat voor het doormeten van schietleidingen. [N 95, 408; monogr.]
II-5
|
33558 |
okkernoot |
krakeling:
krakeling (Q117a Waubach)
|
noot
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaal (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
onder de arm:
ònger de erm (Q117a Waubach)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
l (du.):
öl (Q117a Waubach)
|
olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
keutel:
kuttel (Q117a Waubach),
nonnenvot:
nònnevòt (Q117a Waubach)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
krentenkoek:
krintekoo.k (Q117a Waubach)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
oligsverf:
ǫalexs˲[verf] (Q117a Waubach)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|