28170 |
opzichter van de luchtverversing |
loftstijger:
lofštīgǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Willem-Sophia])
|
De persoon die zorgt voor de circulatie en verdeling van verse lucht in de mijn; tevens controleert hij de vochtigheidsgraad van de lucht en de aanwezigheid van mijngas. [N 95, 135; monogr.]
II-5
|
27699 |
opzichterskamer |
opzichtersboede:
ǫpzextǝrsbuǝt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ruimte waar de opzichters voor en na de dienst bereikbaar zijn voor besprekingen en het schrijven van materiaalbonnen, het invullen van dienstenlijsten, etc. Op de Domaniale mijn had iedere opzichter zijn eigen loket. [N 95, 27; div.]
II-5
|
25082 |
ordenen, rangschikken |
schikken:
sjikke (Q117a Waubach)
|
op een regelmatige of doelbewuste wijze plaatsen [schikken, rangschikken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23570 |
organist |
organist:
organis (Q117a Waubach),
orgelspeler:
inne órgelsjpieëler (Q117a Waubach)
|
De organist, orgelist. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22737 |
orgel |
orgel:
dr urgel (Q117a Waubach),
orgeldrieever (Q117a Waubach),
òrgel (Q117a Waubach)
|
Het orgel [het/de orgel, örgel, ölger, orjel?]. [N 96A (1989)] || Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)]
III-3-2, III-3-3
|
23571 |
orgel spelen |
op de orgel spelen:
op dr orgel sjpieële (Q117a Waubach),
orgelen:
órgele (Q117a Waubach)
|
(op het) orgel spelen, het orgel bespelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22679 |
orgeldraaier |
orgeldraaier:
orgeldrieever (Q117a Waubach),
pijpenterger:
pīēpeterger (Q117a Waubach)
|
Iemand die een draaiorgel bespeelt [orgeldraaier, liereman]. [N 90 (1982)] || Organist.
III-3-2
|
23389 |
orgelpijpen |
orgelspijpen:
örgelspiêpe (Q117a Waubach),
pijpen:
pīēpe (Q117a Waubach)
|
De pijpen van het orgel [örgelpiepe, orrejelspiefe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23572 |
orgeltrapper |
orgeltreder:
orgeltreëner (Q117a Waubach)
|
De orgeltrapper, orgeltreder, die al pompend of tredend de blaasbalg van het orgel met lucht vulde [örgeltrèèjer, balketrèëner, herrejotswinkmecher?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24221 |
ortolaan |
ortolaan:
ortolaan (Q117a Waubach),
ortoolaam (Q117a Waubach)
|
ortolaan || ortolaan (16,5 alleen geel keeltje en oogrand; alleen s zomers; op droge gronden bij roggevelden; zeldzaam op trek; roep [tieuu] en [tk]; zang lijkt op geelgors [015], alleen wiebelt elke toon [tiu-tiu-tiu...tio] [N 09 (1961)]
III-4-1
|