23612 |
preken |
prediken:
preddige (Q117a Waubach),
preken:
preëke (Q117a Waubach)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22687 |
prent(je) |
beeld(je):
beltjə (Q117a Waubach),
prent(je):
prentje (Q117a Waubach)
|
Een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
21206 |
prentbriefkaart |
aanzichtkaart:
anzichkaat (Q117a Waubach)
|
een briefkaart waarop aan een zijde een afbeelding is afgedrukt [prentbriefkaart, zichtkaart, kaartbrief] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19333 |
pret, schik |
spa (du.):
sjpas (Q117a Waubach)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
spa-maker (< du.):
sjpasmaker (Q117a Waubach)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
plezierig:
plezerig (Q117a Waubach)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preuts:
preutsj (Q117a Waubach)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
murmelen:
murmele (Q117a Waubach),
prevelen:
privvele (Q117a Waubach)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21649 |
priem? (wbd) |
trekgeld:
trekgelt (Q117a Waubach)
|
bedrag dat uitbetaald wordt aan degene die bij de eerste verkoping, i.v.m. de openbare verkoping van huizen e.d. [vgl. vraag 15a] het hoogste bod heeft gedaan [trekgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29943 |
priemen |
pennen van het muursnoer:
pɛnǝ van ǝt mūršnoar (Q117a Waubach)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|