17742 |
proeven |
proeven:
preuve (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
23930 |
profeet |
profeet:
profeet (Q117a Waubach),
profieët (Q117a Waubach)
|
Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30065 |
profielen |
profielen:
profilǝ (Q117a Waubach)
|
Gladde, rechte houten balkjes met een lengte van ongeveer 1,80 cm en een doorsnede van 7,5 x 7,5 cm, die verticaal op de hoeken van het metselwerk worden geplaatst. Zij worden gebruikt om het loodrecht opmetselen van de muren te bevorderen. Zie ook afb. 28. [N 31, 7a; monogr.]
II-9
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
proffiteëre (Q117a Waubach)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27588 |
promotie maken |
bevorderd werden:
bǝvø̜rdǝrt wēǝdǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale]),
promoveren:
promovērǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
In rang bevorderd worden of meer loon krijgen. [N 95, 1003]
II-5
|
18221 |
pronken |
staatsen:
sjtatse (Q117a Waubach),
stensen:
[vgl. WNT: stensen, dwingen, pruilen]
sjtense (Q117a Waubach)
|
in het oog lopend opgeschikt, in het openbaar zich voordoen, pralen [pronken, prijken, spiegelen, pralen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18190 |
pronkveer op een hoed |
veer:
veer (Q117a Waubach)
|
pronkveer op een hoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20506 |
proosten |
aanstoten:
aastchoete (Q117a Waubach)
|
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21698 |
prop |
prop:
prop (Q117a Waubach)
|
een bal van samendrukbaar materiaal, bijv. papier [dompel, bol, prop] [N 91 (1982)]
III-3-1
|
22310 |
proppenschieter |
proppenschieter:
proppesjeeter (Q117a Waubach)
|
Klakkebus (speelgoed gemaakt van vlierehout om proppen mee weg te schieten) [knaptoet, kraaktuut, proppesjeeter, klambös]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|