21214 |
riool |
riool:
riool (Q117a Waubach)
|
het stelsel van buizen en kanalen voor het afvoeren v an vuil water [riool, geul, grip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21200 |
rit |
rit:
rit (Q117a Waubach),
toer (<fr.):
toer (Q117a Waubach)
|
de afstand afgelegd te paard, per fiets, per auto of op de schaats (tocht, rit) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
rups:
roepsj (Q117a Waubach),
worm:
wòrm (Q117a Waubach)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25039 |
ritselen |
ritselen:
rietsele (Q117a Waubach),
ritsele (Q117a Waubach)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18214 |
ritssluiting |
rits:
rits (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach)
|
Ritssluiting [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
24647 |
robinia |
esdoorn:
Veldeke
esjdoorn (Q117a Waubach)
|
De acacia; heeft 10-35 cm. grote varenachtige bladeren samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in het begin van de zomerdraagt de boom hangende bloemtrossen; de takken wijzen soms naar boven (acacia, asdoorn). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18058 |
rochelen |
rochelen:
röchele (Q117a Waubach)
|
rochelen [klieke, kwalsteren, kwaaieren] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
23447 |
rochet |
koorkleed:
koeërkleed (Q117a Waubach),
rokkelen:
t rökkele (Q117a Waubach)
|
Het korte witte kleed over de misdienaarstoog [rochet, rökkele?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33478 |
rode aalbes |
miemelen:
miemel (Q117a Waubach),
Veldeke
miemmel (Q117a Waubach),
wiemberen:
aalbessen
wiembere (Q117a Waubach)
|
aalbes [N 82 (1981)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
karoot:
kǝrūǝt (Q117a Waubach),
rode karoot:
rūǝ karūǝt (Q117a Waubach)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|