34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
ta, ta, ta, ta:
ta, ta, ta, ta (Q117a Waubach)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34547 |
roep- en lokwoord voor de jonge eend |
piele, wiele, wiel:
pilǝ, wilǝ, wil (Q117a Waubach)
|
[VC 14, 2s -r-; monogr.]
I-12
|
34557 |
roep- en lokwoord voor de kalkoen |
schroet, schroet:
šrūt, šrūt (Q117a Waubach)
|
Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
jiep, jiep:
jip, jip (Q117a Waubach),
jiep, jiep, jiep:
jip, jip, jip (Q117a Waubach)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
dè kom:
dę kōm (Q117a Waubach),
ju hut:
jy høt (Q117a Waubach),
kom hier da:
kōm hɛi̯ dá (Q117a Waubach)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuus:
kyš (Q117a Waubach),
kuutje, kuutje:
kytjǝ, kytjǝ (Q117a Waubach)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34219 |
roep- en lokwoord voor het kalf |
moetsje:
mutskǝ (Q117a Waubach),
mutškǝ (Q117a Waubach)
|
Met kan een kalf roepen met de algemene benamingen kalf, kalfje, muk enzovoorts, met eigennamen als Liesje, met klanknabootsingen of eventueel met het rammelen van melkemmers. [N C, 17; VC 14, 2b (r]
I-11
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
piel, piel, piel:
pil, pil, pil (Q117a Waubach),
tie, tie, tie, tie:
ti, ti, ti, ti (Q117a Waubach),
tiet, tiet:
tit, tit (Q117a Waubach)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kyš (Q117a Waubach),
kuus, kuus, kuus:
kyš, kyš, kyš (Q117a Waubach)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lem, lem:
lɛm, lɛm (Q117a Waubach),
lem, lem, lem:
lɛm, lɛm, lɛm (Q117a Waubach)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|