34276 |
scheukpaal |
schuurpaal:
šūrpǭl (Q117a Waubach)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|
26397 |
scheut |
kiem:
kim (Q117a Waubach),
scheut:
šȳ.t (Q117a Waubach)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
27878 |
schietdamp |
schietdamp:
šētdamp (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
zwalm:
šwām (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
De damp die ontstaat na het tot ontploffing brengen van de springstoffen. Niet verdunde schietdampen zijn schadelijk voor de gezondheid. [N 95, 428; N 95, 775; monogr.]
II-5
|
21365 |
schieten |
schieten:
šētǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Losbreken van delfstoffen, grond en gesteente door middel van springstof. [N 95, 395; N 95, 429; monogr.; Vwo 49]
II-5
|
30442 |
schieter |
ankerijzer:
aŋkǝrī.zǝr (Q117a Waubach),
ijzer:
ī.zǝr (Q117a Waubach)
|
Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.]
II-9
|
27850 |
schietgat |
boorlok:
boǝrloǝk (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma])
|
Gat, geboord in het los te schieten gesteente. Later wordt dit gat opgevuld met springstof. [N 95, 399; monogr.; Vwo 160; Vwo 519]
II-5
|
27851 |
schietgaten boren |
boren:
boǝrǝ (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 400; monogr.]
II-5
|
23634 |
schietgebed(je) |
schietgebedje:
e sjeetgebedje (Q117a Waubach),
sjeetgebedje (Q117a Waubach)
|
Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27858 |
schietkabel |
schiet(s)kabel:
šētkābǝl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits])
|
Een door een rubbermantel of plastic isolatie beschermde twee-aderige kabel die de verbinding vormt tussen enerzijds het schiettoestel en anderzijds de schietdraden van de verschillende ontstekers. De schietkabel is tenminste 50 meter lang om het de schietmeester mogelijk te maken de ladingen vanaf voldoende afstand te laten springen (Defoin pag. 144). Omdat in vraag N 95, 410 geen onderscheid werd gemaakt tussen "schietkabel" en "schietdraad" kan een aantal in dit lemma opgenomen opgaven ook van toepassing zijn op de schietdraad (zie ook het lemma Schietdraad). [N 95, 410; monogr.]
II-5
|
27847 |
schietkist |
munitionskist:
mynitsiuǝnskes (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Julia])
|
Kist waarin de schiethouwer of schietmeester springstof en eventueel ook het schiettoestel ondergronds kan opbergen. [N 95, 421; monogr.]
II-5
|