e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
servies servies: survies (Waubach) Bij elkaar horend vaatwerk voor eten en drinken (servies, gleiswerk, breekwerk) [N 79 (1979)] III-2-1
siccatief siccatief: sekati.f (Waubach) Middel om verven sneller te doen opdrogen. ø̄Het vaste siccatief is in den regel boorzure mangaan-oxydul, ook wit mangaan genoemd, dat zeer krachtig werkt. Met een vijfvoudige hoeveelheid zinkwit gemengd, wordt het aan een vloeistof toegevoegd en veroorzaakt dan nog een zeer vlugge droging. Een vloeibaar siccatief is lijnolie, gekookt met loodoxyde of, indien de aanwezigheid van lood niet gewenscht is, met bruinsteen. Ook terpentijn, aan de verf toegevoegd, bevordert het drogenø̄ (Zwiers II, pag. 348). [N 67, 15; div.] II-9
sierkleedje, antimakassar kleedje: klidje (Waubach) Gehaakt kleedje of lapje over de rugleuning van stoel of canapé (lapje, kleedje) [N 79 (1979)] III-2-1
sigarenpijpje sigarenpijpje: zigare-piepke (Waubach) sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)] III-2-3
sijs sijsje: sieske (Waubach), dim.  sieske (Waubach) sijs || sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
sik sik: siek (Waubach) sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)] III-1-1
sikkel (het/de) kromme: krom (Waubach) Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c] I-5
silicose, stoflongen stublongen: štøplǫŋǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale, Wilhelmina]) Stoflongziekte. Bij mijnwerkers voorkomende beroepsziekte, bestaande in het afzetten van steenstof in de longen. [N 95, 962; N 95, 963; monogr.] II-5
simpel holte: høǝltǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Zwartberg]), kopsimpel: kǫpsempǝl (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), nis: nes (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]), ondersimpel: ōŋǝrsempǝl (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) De ontkoolde ruimte onderlangs of bovenlangs de galerij die geheel of gedeeltelijk gevuld wordt met de stenen die bij het drijven van die galerij worden verkregen. Het front van een simpel varieert tussen tien en veertig meter in lengte en moet worden geventileerd met behulp van luchtkokers omdat er geen doortrekkende luchtstroom in aanwezig is. Volgens de invuller uit Q 15 werd een simpel in de mijn Maurits soms bovenlangs, maar meestal onderlangs met het drijven van de galerij meegenomen. [N 95, 454; N 95, 512; N 95, 513; monogr.; Vwo 98; Vwo 274; Vwo 280; Vwo 317; Vwo 318; Vwo 556; Vwo 704; Vwo 743] II-5
sinaasappel appelsien: appelsīē.n (Waubach), appelsīēn (Waubach) sinaasappel [DC 48 (1973)] III-2-3