18126 |
syfilis |
druiper:
druiper (Q117a Waubach)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20772 |
taai-taai |
dinantdeeg:
denant-deeg (Q117a Waubach)
|
taai-taai [N 29 (1967)]
III-2-3
|
21826 |
taal |
taal:
taal (Q117a Waubach)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
taart:
tōē.t (Q117a Waubach)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
sjiek:
schiek (Q117a Waubach)
|
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20589 |
tabakssap |
smerig:
schmierig (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabbernakel (Q117a Waubach)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30901 |
tack |
tack:
(mv)
tɛks (Q117a Waubach)
|
Het kleine, puntige, kantige taaie spijkertje met betrekkelijk grote kop, dat onder andere gebruikt wordt om het bovenleer voorlopig op de zool vast te maken, totdat die met pekdraad geregen is. Tacks zijn er in diverse maten. Volgens de informant van K 353 zijn semences heel kleine, scherpe, vierkantige spijkertjes met of zonder kop. Tack is een Engelse benaming. Het meervoud tacks wordt door de schoenmaker wel eens als een enkelvoud ge√Ønterpreteerd. Vandaar dat er meervoudsvormen voorkomen als taksǝ en tksǝ. De tacks van verschillende lengten en ook wel andere spijkertjes zoals steekstiften, rivets en haknagels, worden in een speciale, draaibare tacksenbak bewaard. Deze komt men bij veel schoenmakers tegen. Zie afb. 15. [N 60, 202b; N 60, 202c; N 60, 101; N 60, 201a; N 60, 235; N 60, 235a]
II-10
|
19667 |
tafel |
blet:
blet (Q117a Waubach),
dis:
dusj (Q117a Waubach),
dø̄š (Q117a Waubach),
glatterd:
glattert (Q117a Waubach),
glother:
glother (Q117a Waubach)
|
een houten tafel [Roukens 12 (1937)] || tafel
III-2-1
|
23711 |
tafelgebed |
beden voor het eten:
beëne vur t eëte (Q117a Waubach)
|
Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)]
III-3-3
|