25018 |
blinken, glimmen, glanzen |
blinken:
blinke (Q117a Waubach)
|
een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17683 |
bloed |
bloed:
bloot (Q117a Waubach)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
kloppen:
klopǝ (Q117a Waubach),
roeren:
rø̄rǝ (Q117a Waubach)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34097 |
bloedaders |
bloedaderen:
blōtǭrǝ (Q117a Waubach)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|
34150 |
bloedgang |
slijm:
šlīm (Q117a Waubach)
|
Uitscheiding van een niet bevruchte koe. [N 3A, 31]
I-11
|
22057 |
bloedluis |
bladluis:
blatlōēs (Q117a Waubach)
|
bloedluis, luis die kankergezwellen veroorzaakt aan appelbomen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18138 |
bloeduitstorting |
blauwe plek:
blauw plek (Q117a Waubach),
blouw plakke (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
blootwōēsj (Q117a Waubach),
blōō.twōē.sj (Q117a Waubach)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
blootzōeger (Q117a Waubach),
blootzuuger (Q117a Waubach)
|
bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
bløi̯ǝ (Q117a Waubach)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|