33696 |
veldweg |
paadje:
pē̜tjǝ (Q117a Waubach),
weggetje:
węxškǝ (Q117a Waubach)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
26403 |
velg |
velling:
(mv)
vɛleŋǝ (Q117a Waubach)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
23547 |
velum |
velum (lat.):
velum (Q117a Waubach)
|
Het velum [veeloem?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20660 |
venkel |
venkel:
Veldeke
venkel (Q117a Waubach)
|
Venkel; een tweejarig of overblijvend kruid met een ronde gestreepte stengel, tot 1.50 m hoog; de bloemen zijn geel, de zaden langwerpig, geelgrijs en gegroefd; de gedroogde blaadjes of zaadjes worden als specerij gebruikt (venkel, vennekool, foele). [N 82 (1981)]
I-7
|
30773 |
vensterglas |
vensterglas:
venstǝrglās (Q117a Waubach),
vensterruit:
venstǝrrū.t (Q117a Waubach)
|
Het voor glasruiten meest gebruikte materiaal. Vensterglas is leverbaar in drie diktes: enkeldik: 1,5 à 2 mm, dubbeldik: 3 à 4 mm en tripel 4 à 8 mm dik. [N 67, 89b; monogr.; Vld.]
II-9
|
34131 |
ver uitspringende hielen |
geitenbenen:
gētǝbē (Q117a Waubach)
|
[N 3A, 144a; monogr.]
I-11
|
25074 |
veranderen |
ndern (du.):
endere (Q117a Waubach)
|
anders maken [anderen, veranderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
27646 |
verbandkamer |
hulppost:
hø.lppǫs (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Winterslag, Waterschei]),
verbandboede:
vǝrbantbuǝt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Emma])
|
Ruimte bovengronds waar onder leiding van een bedrijfs- of mijnarts verwondingen behandeld kunnen worden. [N 95, 26; N 95, 951; N 95, 952; monogr.]
II-5
|
27647 |
verbandmeester |
verbandmeester:
verbandmeester (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Wilhelmina, Domaniale])
|
De verbandmeester verbond de wonden die de mijnwerkers hadden opgelopen. Hij deed dit werk onder leiding van de mijnarts. [N 95, 161; N 95, 951]
II-5
|
21433 |
verbeuzelen |
vermuilen:
vermoelle (Q117a Waubach)
|
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|