21610 |
vijf-guldenstuk |
gouden vijfje:
gowe viefke (Q117a Waubach)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
kwartje (Q117a Waubach)
|
een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20894 |
vijg |
vijg:
Veldeke
vieëg (Q117a Waubach)
|
De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vilǝ (Q117a Waubach)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
24961 |
vijver |
poel:
pool (Q117a Waubach),
vijver:
viever (Q117a Waubach),
vīēver (Q117a Waubach),
wijer:
wīēër (Q117a Waubach),
węjǝr (Q117a Waubach)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
24386 |
vin |
rugvin:
rugkvin (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
staatsvin:
sjtatsvin (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
vin:
Veldeke
vin (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)]
III-4-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vingur (Q117a Waubach),
vîŋər (Q117a Waubach)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
25277 |
vingerhoed, maat van 1 centiliter |
vingerhoed:
(medicijn).
vingerhood (Q117a Waubach)
|
een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
hoot de fikke biej dich
fikke (Q117a Waubach),
klauwen:
klauwe (Q117a Waubach),
tien geboden:
blief doa mit de 10 gebode vanaaf
10 geboden (Q117a Waubach)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
botvink:
boofvink (Q117a Waubach),
boekvink
boofvink (Q117a Waubach)
|
vink || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|