e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijf-guldenstuk gouden vijfje: gowe viefke (Waubach) vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
vijfentwintig centiem kwartje: kwartje (Waubach) een muntstuk van 25 centimes (in België) [kwartje] [N 89 (1982)] III-3-1
vijg vijg: Veldeke  vieëg (Waubach) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijlen vijlen: vilǝ (Waubach) Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12
vijver poel: pool (Waubach), vijver: viever (Waubach), vīēver (Waubach), wijer: wīēër (Waubach), węjǝr (Waubach) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vin rugvin: rugkvin (Waubach, ... ), staatsvin: sjtatsvin (Waubach, ... ), vin: Veldeke  vin (Waubach) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)] III-4-2
vinger vinger: vingur (Waubach), vîŋər (Waubach) vinger [DC 01 (1931)], [RND] III-1-1
vingerhoed, maat van 1 centiliter vingerhoed: (medicijn).  vingerhood (Waubach) een maat die een inhoud aangeeft van 0,01 liter [vingerhoed] [N 91 (1982)] III-4-4
vingers (spotnamen) fikken: hoot de fikke biej dich  fikke (Waubach), klauwen: klauwe (Waubach), tien geboden: blief doa mit de 10 gebode vanaaf  10 geboden (Waubach) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink botvink: boofvink (Waubach), boekvink  boofvink (Waubach) vink || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1