e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117a plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst kussens: køsǝs (Waubach) [N 8, 11; N 8, 31 en 32.2] I-9
vleeskoe vetkoe: vɛtkǫu̯ (Waubach) Koe die vlezig van bouw is. [N 3A, 149] I-11
vleesmade, larve van de bromvlieg made: maaj (Waubach), maaje (Waubach) made, vleeswormpje [N 26 (1964)] III-4-2
vlegelknuppel, slaghout kop: kǫp (Waubach), slaander: šlø̄nǝr (Waubach), vlegel: [vlegel] (Waubach) Het slaghout van de dorsvlegel is 50 √† 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4] I-4
vlegelstok geerd: gɛ̄t (Waubach), steel: šti.l (Waubach) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien flemen: Van Dale: flemen, zoete vleitaal spreken om iem. gunstig te stemmen (vooral van kinderen gezegd).  fleme (Waubach, ... ), flensen: Van Dale: II. flensen, copuleren?  flensje (Waubach), schmeicheln (du.): sjmeichele (Waubach) iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)] III-3-1
vleier vottenkruiper: vottekroeëper (Waubach) een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)] III-3-1
vleiwoord voor het varken kuusje: kyškǝ (Waubach) [VC 14, 2c v] I-12
vlekje op de neus sjiek: šɛk (Waubach) Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c] I-9
vlekziekte brand: braŋk (Waubach) Vlekziekte wordt veroorzaakt door een bacterie. De ziekte gaat gepaard met hoge koorts; op de huid tekenen zich rode en soms donkerblauwe vierkante of ruitvormige vlekken af (WBD I.6, blz. 854). [N 19, 27a; N 19, 27b; N 52, 19; N 76, 57; A 48a, 32; monogr.] I-12