20716 |
boterham met kaas |
kaasboterham:
kīē.sbottram (Q117a Waubach)
|
Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20754 |
boterham van wit en zwart brood |
wit en zwart opeen:
wit en sjwat opee (Q117a Waubach)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
soort botehamworst
sjinkewōē.sj (Q117a Waubach)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|
19517 |
botervlootje |
boterschotel:
botterschottel (Q117a Waubach),
bottersjottel (Q117a Waubach),
botəršotəl (Q117a Waubach)
|
botervlootje [DC 23 (1953)]
III-2-1
|
28161 |
bout |
bout:
bout (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Maurits]),
bōǝt (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
[N 95, 351; N 95, 746; monogr.; Vwo 173]
II-5
|
29961 |
bouwemmer |
emmer:
ęmǝr (Q117a Waubach),
tob:
tǫp (Q117a Waubach)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
gewande:
gǝwaŋ (Q117a Waubach),
land:
lāŋk (Q117a Waubach),
veld:
vɛlt (Q117a Waubach),
veldaarde:
vɛltē.t (Q117a Waubach),
veldgrond:
vɛltgroŋk (Q117a Waubach)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
bouwlaag:
bǫu̯lō ̞ǝx (Q117a Waubach),
bouwvoor:
bǫu̯[voor] (Q117a Waubach),
de goede grond:
dǝr gou̯ǝ groŋk (Q117a Waubach)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bǭ.vǝbē. (Q117a Waubach)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
17639 |
bovendeel van de rug |
rug:
op dr ruk zitte
ruk (Q117a Waubach),
schouders (mv.):
sjòwer (Q117a Waubach)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|