23392 |
corpus |
corpus (lat.):
korpoes (Q117a Waubach),
t korpus (Q117a Waubach)
|
Het corpus, de Christusfiguur van een kruisbeeld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23433 |
credenstafel |
disje:
dusjke (Q117a Waubach)
|
De dientafel links en rechts op het priesterkoor, waarop de benodigdheden voor de Mis gereed gezet worden [credens(tafel)]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23620 |
credo |
credo (lat.):
credo (Q117a Waubach),
t kredo (Q117a Waubach)
|
De gebeden of gezongen geloofsbelijdenis, het Credo. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
27927 |
cric |
cric:
krik (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Werktuig waarmee schuifstijlen onder het dak worden geplaatst. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma Schuifstijl. [N 95, 348; N 95, 760 add.]
II-5
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltivātǝr (Q117a Waubach)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
24327 |
daas (tabanidae) |
steekvlieg:
Veldeke
sjteekvleeg (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u de grote vlieg waarvan verschillende soorten in ons land voorkomen. De wijfjes zuigen bloed bij grote zoogdieren en mensen. De grote soorten steken pijnlijk en achtervolgen mensen en dieren met grote hardnekkigheid (daas, dazerik, dol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20895 |
dadel |
dadel:
Veldeke
daddel (Q117a Waubach)
|
De vrucht van de dadelpalm (dadel, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
27610 |
dagdienst |
(de) dag:
dǝr dāx (Q117a Waubach [Emma]),
dagschicht:
dāxšix (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
In het algemeen, ook in de Belgische mijnen (Defoin pag. 209), de dienst van 6 uur in de morgen tot 2 uur in de middag. Volgens een informant van Q 121 begon de dagdienst op de Domaniale mijn na de oorlog om 7 uur en eindigde om 3 uur in de middag. De informant van L 417 vermeldt dat deze dienst op de mijnen Zwartberg en Waterschei plaatsvond van 8 uur tot 4 uur in de middag. De dienst werd aangegeven met een bepaald soort penning; zie hiervoor de toelichting bij het lemma Controlepenning. [N 95, 116; monogr.; Vwo 304; Vwo 531; Vwo 532]
II-5
|
23959 |
dagelijkse zonde |
dagelijkse zonde:
daaglijkse zung (Q117a Waubach)
|
Dagelijkse zonde [leslieje zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24898 |
dageraad |
aanbreken:
aabreëke (Q117a Waubach)
|
het aanbreken van de dag [lamieren, krieken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|