| 28240 |
treingeleider |
togführer:
tsoxfȳrǝr (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
De man die ondergronds verantwoordelijk is voor de goede gang van zaken bij het vervoer van personeel door middel van personentreinen. Uit de opgave "chef porion" uit L 286 voor de mijn van Eisden blijkt dat deze daar ook de functie van treingeleider vervult. [N 95, 715]
II-5
|
| 33954 |
treiten |
oorkussens:
ūrkøsǝs (Q117a Waubach)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|
| 19292 |
treiteren |
kwellen:
kweële (Q117a Waubach)
|
lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19286 |
treiterkop |
stechelaar:
sjtiggeleer (Q117a Waubach)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 20485 |
trek, eetlust |
appetijt:
appetiet (Q117a Waubach)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33955 |
trekhaken, -ogen |
haamsogen:
hāmsōgǝ (Q117a Waubach),
haamsoren:
hāmsūrǝ (Q117a Waubach)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
| 22743 |
trekharmonica |
kwetsbuidel:
kwetsjbuul (Q117a Waubach),
persbuidel:
pesjbuul (Q117a Waubach),
schromper:
sjroemper (Q117a Waubach),
trekmonica:
trekmonica (Q117a Waubach),
trekzak:
trekzak (Q117a Waubach),
uittrekmonica:
uittrekmonica (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt men in uw dialect de trekharmonica of accordeon? Het gaat om de meest gebruikte benaming, niet om grappige namen. [DC 52 (1977)] || Trekharmonica.
III-3-2
|
| 17898 |
trekken |
trekken:
trekke (Q117a Waubach)
|
Trekken: een kracht op iets uitoefenen om het te doen bewegen in de richting naar zich toe (trekken, tij(g)en). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 21580 |
trekken en talmen |
melken:
milke (Q117a Waubach)
|
Trekken en talmen bij de verkoop, n.l. om zoveel mogelijk geld te krijgen [mulken?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
| 30690 |
trekrei |
treklat:
tręklat (Q117a Waubach)
|
Lat die wordt gebruikt om er rechte lijnen of biezen langs te trekken. [N 67, 62; div.]
II-9
|