e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Waubach

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vooruitbetaling op het loon voorschot: vȳǝršus (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Willem-Sophia]) [N 95, 974; N 95, 973] II-5
vooruittrappen stampen: štampǝ (Waubach), stoten: štūtǝ (Waubach) De meeste woorden in dit lemma komen ook in het volgende lemma voor. [N 8, 70b en 71] I-9
voorvoet voorvoet: vūūrvōōt (Waubach) voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)] III-1-1
voorzanger voorzanger: vuurzenger (Waubach), vuurzinger (Waubach) Een voorzanger [veurzenger,-zinger?]. [N 96B (1989)] III-3-3
voorzichtig voorzichtig: verzigtig (Waubach) rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)] III-1-4
vorentrekker aardappelshoger: irpǝlshȳgǝr (Waubach) Het gereedschap, een soort hak met een pijlpuntig blad, om pootvoren te trekken. In sommige gevallen, zoals in lijst N 18, werd aan de zegslieden het gevraagde gereedschap alleen getoond op een tekening en werd hun gevraagd het stuk gereedschap te benoemen. In andere gevallen, zoals in lijst N 12 over de aardappelteelt, werd een stuk gereedschap omschreven en werd het doel aangegeven. De opgaven die deze verschillende vragen opgeleverd hebben zijn niet altijd eenduidig te onderscheiden. In dit geval van de vorentrekker blijkt uit de antwoorden dat men het gereedschap en met name de grotere exemplaren, ook kan gebruiken om aan te aarden. Zodoende lopen de termen van dit lemma gedeeltelijk parallel met die uit paragraaf 3. Zie derhalve ook de lemmaɛs Aardaardhak, Aanaardploeg en Aanaardhandploeg [N 18, 43; monogr.] I-5
vork krook: krook (Waubach), pikkerd: pikkert (Waubach) vork III-2-1
vormbewijs vormbriefje: vormbrifke (Waubach) Het bewijs dat men gevormd is, vormbriefje [firmbrifje]. [N 96D (1989)] III-3-3
vormeling vormeling: vormeling (Waubach) Een vormeling. [N 96D (1989)] III-3-3
vormen firmen (du.): firme (Waubach), vormen: vorme (Waubach) Vormen, het Vormsel toedienen [firme, fierme]. [N 96D (1989)] III-3-3