25204 |
warm weerx |
warm (weer):
werm (Q117a Waubach, ...
Q117a Waubach),
zwoel (weer):
sjwūūël (Q117a Waubach)
|
warm [DC 44 (1969)] || warm, gezegd van het weer [smoel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30618 |
wasbeits |
wasbeits:
was˱bęjts (Q117a Waubach)
|
Beits waaraan was is toegevoegd. [N 67, 25b]
II-9
|
19714 |
wasbord |
wasbred:
wesjbred (Q117a Waubach)
|
de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
19658 |
wasgoed |
drooggoed:
drueggood (Q117a Waubach),
strijkgoed:
sjtriehkgood (Q117a Waubach),
was:
wesch (Q117a Waubach),
wasgoed:
wèsjgood (Q117a Waubach)
|
Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] || wasgoed [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
19669 |
wasknijper |
klammer:
klammer (Q117a Waubach)
|
waspin
III-2-1
|
25487 |
waslokaal |
badlokaal:
batlokāl (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Wilhelmina]),
waskouw:
wɛškǫw (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Laura, Julia])
|
Ruimte waarin de mijnwerker dagelijks na gedane arbeid zich waste of waarin men elkaar de rug waste. Zie ook het lemma Onder De Douche Staan. [N 95, 8; monogr.; N 95, 71]
II-5
|
32545 |
wasmand |
wasmand:
wɛšmaŋ (Q117a Waubach)
|
In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.]
II-12
|
27125 |
wasserij |
wasserij:
wɛšǝręj (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Plaats waar de kolen gewassen worden. Het wasproces heeft tot doel de stenen van de kolen te scheiden. [N 95, 13; Vwo 472; Vwo 851; Vwo 852; monogr.]
II-5
|
23443 |
wastafeltje in de sacristie |
wasdoosje:
wesjdusjke (Q117a Waubach)
|
Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19966 |
wastobbe |
buut:
buut (Q117a Waubach)
|
teil
III-2-1
|