27926 |
zetspie |
bokkeme kijl:
bøkømǝ ki.l (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Spiekrik waarmee een metalen stijl, bijvoorbeeld een Gutehoffnungshüttestijl, tussen dak en vloer vastgeklemd kan worden. De woordtypen die verwijzen naar een vis zijn terug te voeren op het feit dat de spie een visvormig uiterlijk heeft (Lochtman pag. 83). [N 95, 345; N 95, 760 add.; monogr.; N 95, add.]
II-5
|
34311 |
zeug met biggen |
kriem:
krēm (Q117a Waubach)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
kriembak:
krēmbak (Q117a Waubach),
varkensbak:
vɛrkǝs˱bak (Q117a Waubach)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
19718 |
zeven |
zeven:
zeeve (Q117a Waubach)
|
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zeevere (Q117a Waubach)
|
zeveren [zeivere, sabbere] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
27708 |
zeverij |
zeverij:
z˙ēvǝręj (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Plaats waar de kolen gezeefd worden. [N 95, 14; monogr.]
II-5
|
21772 |
zich aanstellen |
stom doen:
sjtôm doeë (Q117a Waubach)
|
zich aanstellen [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18804 |
zich bedenken |
zich bedenken:
zich bedinke (Q117a Waubach)
|
van besluit veranderen, van zijn mening terugkomen [zich bedenken, fineren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) aanstoten:
āštutǝ (Q117a Waubach)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19004 |
zich gedragen |
zich voegen:
zich veuge (Q117a Waubach)
|
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|