24292 |
zwerm vogels |
troep:
trop (Q117a Waubach)
|
groep bijeenhorende vogels (vlucht, klamp, krooi) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18005 |
zweten |
zweten:
sjweete (Q117a Waubach)
|
zweten [N 10a (1961)]
III-1-2
|
30066 |
zwiepingen |
daklatten:
dāklatǝ (Q117a Waubach),
stelhout:
štɛlhōt (Q117a Waubach)
|
De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.]
II-9
|
26002 |
zwijmelen |
slodderen:
šlǫdǝrǝ (Q117a Waubach)
|
Onvast, langzaam en met moeite gaan, zonder richting te houden. [N 8, 73 en 83]
I-9
|
19301 |
zwoegen |
schuften (du.):
sjoefte (Q117a Waubach),
zich weren:
zich were (Q117a Waubach)
|
hard werken [zwoegen, wroeten, adammen, muiken, ploeteren, trimmen, porren] [N 85 (1981)] || zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
sjwaa.t (Q117a Waubach),
sjwaat (Q117a Waubach)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)]
III-2-3
|