24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
dr eëtsbussjop (Q117a Waubach),
eadsbissjop (Q117a Waubach)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
aatsingel (Q117a Waubach),
inne eëdsingel (Q117a Waubach)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
neuzelen:
nuzzele (Q117a Waubach),
treuzelen:
treuzele (Q117a Waubach)
|
bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
oàəs (Q117a Waubach),
korte "o
os (Q117a Waubach),
NB miejlesssjtup harten aas.
ŏas (Q117a Waubach),
stup?:
NB miejlesssjtup harten aas.
miejlessjtup (Q117a Waubach)
|
Aas. || En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - I. Aas. [DC 52 (1977)] || Harten (kaarten).
III-3-2
|
23415 |
absis |
koor:
koeër (Q117a Waubach)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23991 |
absolutie |
absolutie (<fr.):
absoluse (Q117a Waubach),
absolutie (Q117a Waubach)
|
Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24083 |
abt |
abt:
abt (Q117a Waubach),
overste:
uevesjte (Q117a Waubach),
öävesjte (Q117a Waubach)
|
Een overste in een klooster, abt [euverste, opperste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21717 |
accijns |
accijns (<lat.):
aksijns (Q117a Waubach)
|
de belasting op etenswaren [accijns] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28214 |
accu van petlamp |
accu:
accu (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
De accu van de petlamp die aan de gordel wordt bevestigd en door middel van een kabel met de petlamp is verbonden. [N 95, 252; monogr.]
II-5
|
28215 |
acculoog |
loog:
loog (Q117a Waubach
[(Laura / Julia)]
[Wilhelmina])
|
Het zuur waarmee de accu van de elektrische lampen is gevuld. [N 95, 254]
II-5
|